Als je ergens aan begint, moet je het in (en misschien ook wel uit) principe ook afmaken. Dat heb ik gedaan met mijn reis door de Balkan, waar ik al in Kosovo diverse malen heb overwogen om heel snel weer westwaarts te keren. Weg, niet leuk. Nee, niet bang. Maar wel onaangenaam. Bijna over de hele linie. Daarentegen lekker eten, voor weinig geld. En natuurlijk die paar fascinerende ontmoetingen. Leerzaam en leuk. Toch.
Goed, dat vaststellend maak ik toch ook zeker zoiets als dit reisverslag af. Bijna vier volle weken door de westelijke Balkan. We pakken de draad weer op in datzelfde Kosovo, waar ik eerder die veelzeggende ontmoeting met een echte Kosovaar had, tegen middernacht in het centrum van Pristina.
Kort daarna bezocht ik onderweg naar Albanië onder andere het klooster Visoki Dečani. Dat was nadat ik de dag ervoor bij de president van Kosovo had geluncht, Dr. Vjosa Osmani. Terugkomend van een bezoek aan een ander klooster op de UNESCO werelderfgoedlijst, Gračanica, midden in zo’n Servische enclave die bijdraagt aan dat speciale gevoel van ontheemding, had ik wel even zin in een Hollands kopje koffie en een broodje kaas. Eén van de voordelen van zo’n campertje, ha ha.
Dus ik wilde niet in een restaurantje lunchen, en koos ervoor om onderweg terug naar Pristina ergens een rustig plekje op te zoeken. Nou, dat heb ik gevonden. Zomaar een afslag naar het grote niks, maar wel een uitstekende weg. Bordjes die mij verwezen naar wat ik zou uitleggen als een nieuwe wijk. Maar eens kijken. Geen auto of mens te bekennen. Die weg leidde me naar een beschutte, verlaten parkeerplaats naast een grote muur, en liep daarna dood. Precies wat ik zocht. Alle rust, kon ik ook even in stilte en veilig met de hond los lopen.
Dat wandelingetje was veelbetekenend. Langs die enorme muur, hoog, veel te goed onderhouden. Geen spriet onkruid. Camera’s, moderne verlichting. Even verderop kwam ik aan de andere kant van de weg een enorme villa tegen die ook ommuurd was, maar die je overigens wel kon zien liggen, uitkijkend over de glooiende vlaktes met heel in de verte de grote stad. De poort stond open, ik riep Oscar bij me. Er waren een paar tuinlieden aan de gang. Ondanks het feit dat daar bijna niemand Engels spreekt, kon ik me toch wel verstaanbaar maken. “President” is een internationaal begrip. Ik maakte duidelijk dat ik wel onder de indruk was van deze setting, en die muur. Alsof de president hier woont… Het werd onmiddellijk en met een veelzeggende blik bevestigd: daar woont de president. En wie woont dan hier, in dit huis? Nou, dat was aangetrouwde familie. Ze vond het wel prettig om iemand in de buurt te hebben, en die zit ook in de regering. Oh.
Ik liep weer terug met mijn hond, die ondertussen een middelgrote landschildpad op het spoor was gekomen. In alle rust. Niks aan de hand. De camera’s bewogen niet, dus inzoomen op mijn campertje was er niet bij. Ik ging koffie zetten, schuifdeurtje open en vooral opletten dat Oscar zich niet te buiten zou gaan aan die schildpad. Smeerde een paar broodjes en genoot van de locatie. Het liep tegen vijven (ja, ik had ook daar een ander ritme) en er kwamen twee, drie auto’s voorbij. Onderweg naar huis, na een dag hard werken. De bestuurders keken vreemd op van dat busje, daar in die hoek van dat parkeerterrein dat waarschijnlijk helemaal geen parkeerterrein was.
Ik had mijn tweede bekertje koffie nog niet op toen er dichtbij een deur openging. Het leek een boer die op het land moest werken, misschien ook wel een tuinman. Nog maar een paar tanden in zijn mond, vijftiger. Maar met zijn Engels was niets mis. Vriendelijk vroeg hij wat ik in godsnaam aan het doen was. Nou, zei ik, koffie drinken. En ik hield mijn bekertje omhoog. Even iets eten, een korte pauze na mijn bezoek aan Gračanica. Binnen dertig seconden had ik al wel door dat hij was gewaarschuwd door één van die voorbijrijdende auto’s, en vooral dat hij zeker geen boer was.
Ik genoot van zijn vragen. Dit was een professional.
Waar ik vandaan kwam kan iedereen bedenken, hij had mijn kenteken al in zich opgenomen. Maar binnen enkele minuten volgde een salvo van vragen, waarop ik me had voorgenomen eerlijk en direct te antwoorden. Beiden met een glimlach rond onze mond. Hoeveel dagen, waar ik was geweest en waar ik naar toe ging. Waar ik verbleef, in welk hotel en hoeveel nachten. Wat ik morgen ging doen en of ik dit wel vaker deed. Had ik een baan? En woonde ik ook in Nederland? Het eindigde ermee dat hij mij even vriendelijk, maar geen enkele ruimte latend voor enig misverstand aan mijn kant, sommeerde mijn koffie op te drinken en de auto te starten. Ik mocht daar niet staan. OK, natuurlijk. Doe ik. Ik neem nog even een paar herinneringsfoto’s voor het familiealbum en dan ben ik weg. Zijn glimlach verdween prompt, of ik gek was geworden. Geen foto’s hier, wegwezen. OK, OK, ik gooide mijn lege bekertje in de plastic afvalzak aan de armleuning.
Hij ging, en ik ook. Morgen naar Visoki Dečani. Die avond laat kwam ik tot twee keer toe een korte colonne van drie speciale politieauto’s tegen, die langs mijn hotelletje in de binnenstad reden. Het zal toeval zijn geweest.